koppelen tot een trein


Het koppelen van vlakke vliegers zoals vier-, vijf-, zes- of meerhoekige vliegers tot een trein, kent vele methoden en ook problemen. Een van de problemen bij vlakke vliegers is dat ze bij onregelmatige wind willen kantelen en rollen. Vliegers met een V-stelling laten we bewust buiten beschouwing, hierbij speelt het kan­telen een veel mindere rol. Ik wil mijn ervaringen eens meedelen en de diverse systemen tegen elkaar afwegen.

Eenlijnskoppelingen.
Er is een principe dat elke samengestelde toom, die uit meer dan één lijn bestaat, vervangen kan worden door één lijn die op een bepaalde plaats (het aangrijpingspunt) aan de vlieger vastzit (tek. 1). Er is wat proefvliegen en instellen voor nodig om dat aangrijpingspunt te vinden. Op dit punt zal de vlieger hetzelfde vlieggedrag hebben als met de samengestelde toom. In een egale luchtstroom vliegt dit met de gevonden eenpuntstoom goed. Bij onregelmatige wind treden echter eerder problemen op dan bij de samengestelde toom.

Helaas is het vaak zo, dat zich op het aangrijpingspunt geen deel van het frame bevindt waaraan we de toomlijn kunnen bevestigen. Dat is dan een probleem; alleen vastmaken aan het vliegerdek is geen oplossing dat scheurt kapot. Bevindt zich wél een framedeel op dit punt, maar is het geen kruising van staven, dan kan een andere oplossing dienen (tek. 2). Een gat door de staander zou een oplossing zijn, maar is niet aan te bevelen vanwege de verzwakking ter plaatse.

Oplossing 1.
Gebruik maken van een unieknoop (een beschreven schuifknoop in VLIEGER 92/1) met ingeklemde staander (tek. 3).

Oplossing 2.
Schuif een stukje slang met daarin een gat, dat nauw om de staander sluit, over de staander en lijm dit vast. In de slang zit aan weerszijde van de staander een klein gaatje geboord (tek. 4). Door het ene gat gaat de hoofdlijn. Bevestig op ± 10 cm afstand van de slang een hulplijntje aan de hoofdlijn. Met een naald door deze lijn heen steken en goed vastknopen. Dit lijntje gaat nu door het andere gaatje en wordt op dezelfde wijze op 10 cm achter het slangtje door de hoofdlijn gestoken. Trek de hoofdlijn strak en knoop het hulplijntje onder dezelfde spanning vast.

Valt de kruising van staven toevalligerwijze samen met het éénlijnstoompunt dan kunnen we de aankomende lijn en vertrekkende lijn kruislings om de kruising knopen (tek. 5). Wel checken wanneer we de hoofdlijn strak trekken (simuleren van de aldaar heersende trekkracht) of de vlieger niet scheef trekt onder spanning!

Gemengd systeem.
Een gemengd systeem dat bij kleine vliegers goed werkt en waarbij we l hoofdlijn gebruiken is, dat we elke vlieger een eigen drielijnstoom ge­ven en we het toompunt aan de hoofdlijn bevestigen (tek. 6). Wel loopt de hoofdlijn dan door het doek! Het gat waar de hoofdlijn doorheen loopt wordt met een ingeponste ring of met een stukje er op genaaid dacron versterkt.

Voor- en nadelen.
Als de trein geschikt is voor weinig wind zullen de beschreven eenlijns-koppelingen voldoen. Het voordeel hierbij is dat het heel gemakkelijk uitlaat en inhaalt. Het vasthouden van l lijn gaat nu eenmaal gemakkelijker dan 2 of 3 lijnen voortdurend op gelijke lengte in de hand houden. Zodra er echter van meer wind sprake is vallen de vliegers erg gauw plat op de lijn, ze kantelen of rollen en komen daar niet meer uit. Voor menig licht wind trein is dat het signaal dat de maximale wind bereikt is en er moet worden gestopt. Veel beter is in dit geval de meer-lijnskoppeling, waarbij met veel meer wind kan worden doorgevliegerd.

Meerlijnskoppelingen.
Drie hoofdlijnen. Bij vlakke vier-, vijf-, zes- of meerhoeks vliegers kunnen we ook vliegen met 3 doorgekoppelde lijnen (tek. 7). Dat kan goed werken, maar het blijft een probleem om, zodra er meer trekkracht op de lijnen komt, voortdurend drie lijnen gelijktijdig op gelijke lengte vast te houden. Dat kan al zo wie zo niet vlak bij een vlieger. Als we dat doen breekt er gegarandeerd wat. Dat moet dan dus in het midden aan de 3 lijnen tussen de twee opeen volgende vliegers gebeuren. Met de onderste lijn van de drie wordt de toomstand beïnvloed; soms ten gunste maar onder de trekkracht, als de zaak in de hand slipt, ook wel eens in ongunstige zin. De zaak gaat zwaaien of zakt dramatisch! Meestal lukt dat alleen met hulp. De char­me is nu juist dat je het zo lang mogelijk alleen wilt kunt bemannen.

Twee hoofdlijnen. Er is echter een betere methode. We koppelen de vliegers met 2 lijnen aan de top van de vlieger. ledere vlieger heeft vanuit het centrale punt van de vlieger (of daar waar gekruiste stokken aanwezig zijn) een lijn van gelijke lengte naar de topkoppellijnen lopen. Hiermee wordt de toomstand per vlieger ingesteld. Ook hier blijft gelden, dat we de koppellijnen niet vlak bij een vlieger moeten beetpak-ken. Een voordeel bij dit systeem is dat we de toomstand van de vlieger niet beïnvloeden als de trekkracht toeneemt, zoals bij de drielijnskoppeling. Er treedt wel een ander klein aanloopprqbleempje op. De individuele trekkracht van de eerste vlieger trekt een knikje in de 2 toplijnen. Er staat nog te weinig trekkracht op de toplijnen. De toomstand moet dus zo ingesteld worden dat hij goed vliegt. De trekkracht van de daarop volgende vlieger trekt een iets kleiner knikje de derde nog kleiner en dan heeft de uitgeoefende trekkracht van de individuele vlieger op de toplijnen geen invloed meer. Hierna kunnen we bij alle volgende vliegers deze toomlijnlengte voortzetten (tek. 9). De twee toomlijnen vanuit het centrale punt mogen dun zijn en kunnen door de hoofdlijn geprikt worden. Het met een scherpe naald door de hoofdlijn prikken verzwakt de hoofdlijn niet!

Ik wil niet onvermeld laten dat er een poging gedaan is om de benadering om te keren. Eén hoofdlijn op de plaats van de onderste toomlijn en de toomstand instellen met twee hulplijnen vanaf de top naar de hoofdlijn (tek. 10). Bij regelmatige wind vloog zo'n trein goed, maar zodra er meer wind of onregelmatige wind kwam, waarbij we wilden kunnen doorvliegen, wankelde een of meer vliegers dikwijls en gingen als een zeil werken. De vlieger werd plat geduwd en kwam niet meer terug in de verticale stand.

De juiste toomstand.
Welke toming we ook toepassen we moeten altijd zorgvuldig de vlieghoek van alle vliegers in de gaten houden. Dit geldt te meer als er individuele instellingen zijn zoals bij het beschreven aanloop-probleempje met 2 hoofdlijnen. Ga op enige afstand opzij van de trein staan en kijk of de vliegers parallel staan waarbij de staarten één lijn moeten vormen met de vlieger. Zodra de staart al dan niet licht naar achteren knikt, staat de vlieger te laag getoomd wat een te lage vlieghoek oplevert en resulteert in onnodig veel trekkracht. Bij een te hoge toomstand (de vlieger ligt te vlak) treedt zwaaien van de trein op hetgeen bij resonantie (ondersteunen van de zwaai van opeenvolgende vliegers) tot heftig slingeren kan leiden.