De Rozet-rotor verschilt van roterende windzakken door zijn constructie, zijn
meervoudig gelede vorm en door zijn hoge draai-snelheid. De spaken en de
schoepen vormen een aantal cellen waarbij de toegangsopeningen der afzonderlijke
cellen duidelijk groter zijn dan de uitstroom-openingen. Hierdoor blazen de
cellen zich op en geven de rotor zijn stabiele vorm.
Ook bij lichte wind
vouwt hij onmiddelijk open en komt vlug op gang. Afhankelijk van de windscelheid
haalt hij 40 tot 250 omwentelingen per minuut. Overigens levert de rotor een
aanzienlijke trekkracht.
Werkwijze voor een rotor met 36 cellen en een diameter van 80 cm. Voor andere
maten kan gewoon deze tekening evenredig worden veranderd.
Gereedschap
Naaimachine, soldeerbout, schaar, spelden, dikke naald. Voor de drie vlakke
delen maken we een sjabloon van stevig papier of karton. In de aangegeven maten
is alleen extra breedte opgenomen voor de verbindingsnaden A-A en A-C.
Vraagt het gebruikte materiaal om zomen aan de andere randen, dan moet je de
randen daarvoor ruimer kiezen.
Deel 1 snijden we 18 keer uit. (9 x 2
kleuren, 6 x 3 kleuren of 3 x 6 kleuren).
Deel 2 twaalf keer uitsnijden en
deel 3 zes keer, in overeenkomstige kleurverdeling.
Verstandig is om op de
uitgesneden delen met potlood de lijnen aan te geven waar straks de delen op
moeten worden vastgestikt.
Om de buitenste schoepenring te maken, naaien we
de 18 delen in de gekozen kleurvolgorde aan elkaar, waarbij de laatste naad, die
de ring moet sluiten, nog los blijft.
Telkens wordt zijde A-A op zijde B-B
van het voorgaande deel gestikt. Let wel op dat alle vrije uiteinden naar de
zelfde kant wijzen, dit in verband met de uiteindelijke draai-richting.
Op dezelfde manier stikken we de twaalf delen van de middelste en de 6 delen van de binnenste ring aan elkaar. Let op dat de richting van de afzonderlijke delen bij alle drie de ringen overeenkomt met de draairichting van de rotor. Slim is om er een van krantepapier in elkaar te plakken zodat duidelijk is welk deel op welke manier moet worden vastgestikt. Dat scheelt een berg los-tornen later.
De schoepspaken (lijn C-C) van de buitenring worden gestikt op de wand van de middelste ring, evenwijdig aan de al geeeedgekomen naden. Verdeel de 18 spaaknaden gelijkmatig over de twaalf velden. Begin de eerste naad op 15 mm van de eerste kant B-B de volgende naad komt nog op hetzelfde veld, 15 mm voor het eind. De derde naad komt in het midden van het aansluitende veld. Op dezelfde manier telkens afwisselend twee en een schoepspaak op een veld naaien.
De 12 schoepspaken van de middelste ring komen op de 6 velden van de
binnenring. Telkens twee spaken op een veld met gelijke afstanden tussen alle
naden.
Nu maken we bij elke ring de sluitnaad. De zes vrije schoepspaken van
de binnenring worden in een stiknaad samengebracht.
Op de binnenkant aan de voorzijde van de buitenste wand naaien we een versterkingsband.
Knip de lijn in 8 stukken van 1.70 meter en knoop tenslotte de draden met een
dikke naald in de versterkte rand van de rotor. Lijm op of smelt daarbij de
uiteinden van de knopen vast.
Knoop een lus in het midden van de lijnen en
bevestig met een katteklauw-knoop de wartel. Je kunt nu eenvoudig met een klip
de wartel aan de vliegerlijn bevestigen. Verstandig is om de klip met een
eenvoudig lijntje een beetje afstand te geven van de wartel. Dan kan bij het
neerhalen van de vlieger de rotor niet om de lijn heenslaan en met enorme
snelheid een kluwen knoop veroorzaken, immers de rotor draait zeer eenvoudig
(ook in de knoop).
TIP:
Knoop in de vliegerlijn van de opgelaten vlieger met
een katteklauw een gladde, ronde ring, dan kan later op een eenvoudige manier de
rotor worden vastgeknipt zonder dat de lijnen een warboel worden.
Bij het opbergen van de rotor is het verstandig een zogenaamde
parachute-knoop te gebruiken om de lijnen van de rotor te knopen.
Dan kan
bij het transport en bergen de boel niet in de knoop raken. Dit geldt overigens
voor alle vliegers en lijnelementen met veel toomlijnen.