(1982/3) Het maken van een parafoil is over het
algemeen niet zo moeilijk, maar wel een precies werk.
Belangrijk zijn:
Construeren van het profiel |
tabel 1
X-as | naar boven | naar beneden | ||
0 | 3,5 | 3,5 | ||
1,25 | 5,45 | 1,93 | ||
2,5 | 6,5 | 1,47 | ||
5 | 7,9 | 0,93 | ||
7,5 | 8,85 | 0,63 | ||
10 | 9,6 | 0,42 | ||
20 | 11,36 | 0,03 | ||
30 | 11,7 | 0 | ||
40 | 11,4 | 0 | ||
50 | 10,52 | 0 | ||
60 | 9,15 | 0 | ||
70 | 7,35 | 0 | ||
80 | 5,22 | 0 | ||
90 | 2,8 | 0 | ||
100 | 0 | 0 |
We hebben gekozen voor een diepte van 1,5 mtr. dus de centrumlijn of X-as is 1,5 mtr. lang. Voor het uitzetten is het gemakkelijk om te werken in mm, zelf gebruik ik hiervoor mm-papier, dat zo in de boekhandel te koop is. Vanuit nul gaan we nu eerst de verdeling van de X-as uitzetten (zie tek.1). Het eerste gegeven uit de tabel na 0 is 1,25. Dit delen we nu door 100 en vermenigvuldigen het vervolgens met de totale lengte van de centrumlijn. (1,25/100) x 1500 = 18,75 mm Nu zetten we dit uit op de centrumlijn, gemeten vanuit 0. En zo gaan we verder met 2,5, 5 enz. tot we bij 100 zijn aangekomen. We moeten er even op letten dat de Xas bij het Clarek-y-profiel de onderkant van het profiel is. Dat wil zeggen dat de gegevens van zowel naar boven als naar benedén,boven de X-as uitgezet moeten worden. We zetten dus als volgt uit bij 0 op de X-as: (3,5/100) x 1500 = 52,5 mm Dit is voor zowel naar boven als naar beneden één en hetzelfde punt. Bij 1,25 zetten we uit naar boven (5,45/100) x 1500 = 81,75 mm , en voor naar beneden (1,93/100) x 1500 = 28,95 mm. Voor de andere punten op de X-as geld hetzelfde. We verbinden de zo gevonden punten en hebben het profiel geconstrueerd. De luchtinlaat (tek.2) is het enige dat we nog moeten aanbrengen. Maat A is 10% en maat B 7,5% van de totale diepte dus resp. 150 mm en 112,5 mm, de overgebleven neus (gearceerde gedeelte) doet verder niet mee. De overgebleven basis van 1350 mm maat C is nu het nieuwe gegeven waar we met onze verdere berekeningen van uitgaan. |
Plaats, afmetingen en aantal kielen Het aantal kielen van een parafoil wordt ook bepaald door breedte en diepte van de vlieger. We beginnen met de diepte. Deel de oorspronkelijke diepte (maat in mm) door 500 Voor uitkomsten tussen > 0,0 en < 2,1
2 kielen In ons geval is de oorspronkelijke dieptemaat 1500 mm. Dit delen we dus door 500, de uitkomst is dan een 3. Dit getal is kleiner dan 3,1 maar groter dan 2,1, dus het aantal kielen in de diepte is 3 stuks. We beginnen met kiel 1 (tek.3) uit te zetten. Als we deze maten uitzetten vinden we punt P1. |
Zet deze maten uit en construeer zo punt P3. Trek nu
een hulplijn door de punten Pl en P3. Wat we nu moeten
ontwerpen is de middenvin. De door ons gekozen vlieger is
uitgevoerd met drievinnen dus de overge- bleven maat (G+H)
delen we in dit geval door 2. In het geval van 4 vinnen
moet men delen door 3, bij 5 vinnen door 4 enz... Als we
de overgebleven maat door 2 delen kunnen we zo punt P2
uitzetten. Maat M en maat L kunnen we ook berekenen, dit
is belangrijk als we de -koming moeten uitvoeren, dat in
het volgende hoofdstuk behandeld zal worden. Maat C -
(E + F) = (G+H) en (G+H)/2 + E = maat M De lijnstukken (1) en (6) kunnen we zo zondermeer
trekken. Lijnstuk (5) staat onder 90° op lijn (6).
Lijnstuk (2) staat onder een hoek van 75% op basis C.
Door het tekenen van de desbetreffende lijnstukken vinden
we punten P5 en P6. Tussen P4 en P5 en tussen P6 en P7
houden we 100 mm en kunnen we nu resp. lijnstuk (3) en (4)
tekenen. |
Toming van de vlieger Voor het bepalen van de toming zullen we gebruik moeten maken van goniometrie en pythagoras. Het toompunt bevindt zich boven de voorkant en het onderdek (tek.4). De afstand tussen het toompunt en het onderdek kunnen we berekenen. De meeste vliegers hebben een vlieghoek t.o.v. de aarde variërend tussen de 15° en 30°. |
In de praktijk is mij gebleken dat 22° een prima
vlieghoek is voor een parafoil. Laten we tekening 5 eens
bekijken. Basis C delen we in punt P, we krijgen dan twee
gelijke stukken. Vanuit punt A trekken we onder een hoek
van 22° de vlieghoeklijn. Loodrecht op deze lijn trekken
we een lijnstuk 'b' door punt P. Vanuit B trekken we een
lijnstuk P2 loodrecht op de basis C. Lijnstuk b en P2
snijden elkaar nu in toompunt T.P. Lijnstuk P2 moeten we
nu gaan berekenen. Basis C = 1350 mm. Hoek A = 22° Hoek B = 90° Hoek D = 90° Hoek Pl = hoek P2 lijnstuk t.p. = 675 mm Hoek TP = 180° - (90+68) = 22° P2 = (tp/(sin.hoek tp)) = (P2 / (sin.hoek P2)) = (675 / 0.374) = (P2 / 0,927) = 1673mm In tek. 6 zijn we er van uitgegaan, dat de toomtouwen
vanaf de onderkant van de vlieger beginnen. Later trekken
we ook gewoon de hoogte van de kielen af van de berekende
toomtouwlengte. Het eerst berekenen we van driehoek 1-A-B de lijn l-B.
Daarna berekenen we van driehoek 1-b-TP de lijn l-TP. Van het hier berekende getal trekken we de hoogte af van desbetreffende kiel. In dit geval Kiel I maat D 202,5 mm (zie tek.3) 1836,6 - 202,5 = 1634,l mm. Dit kunnen we afronden op 1635 mm. Deze maat vermelden we in tabel 2 welke we zelf samenstellen. |
tabel 2
toom | lengte touw |
1 2 3 4 5 6 7 8 9 |
1635 1620 |
We gaan verder met berekenen van de lijnstukken 2-B
en 2-TP AB = 750 mm en 2-A = 459 mm 2-B = de wortel uit ((459)²
+(750 )²) = 879,3 mm hoogte Kiel II maat L = 1889,9 - 270 1619,9 afgerond
1620 mm. Als we de parafoil volgens de in dit verhaal vermelde berekeningen ontwerpen en precies te werk gaan, zal het zeker tot succes leiden. |